33

De aankondiging van het tankstation komt net op tijd. De wijzer trilt al tegen het rode vlakje aan; er moet nodig benzine in de auto. Bovendien ben ik doodmoe. Het is halfzes ’s ochtends. Voor de grens van Zwitserland heb ik het stuur van Philip overgenomen, zodat hij nog wat zou kunnen slapen op de achterbank. Maar ik weet dat Philip de afgelopen paar uur geen moment is ingedut, hoewel hij hard zijn best deed. Onder het rijden heb ik regelmatig in mijn achteruitkijkspiegel gekeken. Ik zag hoe hij probeerde te slapen, maar hij was te onrustig. Telkens als onze blikken elkaar ontmoetten, keek ik hem schuldbewust aan. Waar had ik hem in vredesnaam in meegesleept? Geen enkele keer keek hij verwijtend terug. Hij knikte me juist bemoedigend toe. Ik zou zo graag even dicht bij hem zijn, in zijn armen liggen.

De weg voor me raast onder de auto door en ik schakel terug. Het tankstation doemt op. Ik rij nog niet meteen naar een pomp, maar parkeer de auto op het parkeerterrein waar we, op enkele vrachtwagens na, de enige bezoekers zijn. Ik leg mijn handen boven op het stuur en staar voor me uit. Jurgen heeft vanaf het moment dat ik het stuur van Philip overnam, half onderuitgezakt in de passagiersstoel gezeten, zijn pistool losjes op mij gericht. Om zijn priemende ogen te vermijden, keek ik strak naar de weg voor me. Nu de auto stilstaat, kan ik hem niet langer negeren. Ik adem een keer diep in en uit en draai dan mijn hoofd naar Jurgen.

Jurgens lichaam wordt door de autostoel nog redelijk rechtop gehouden, maar zijn hoofd is weggezakt. Zijn kin rust op zijn borstkas. Hij maakt geen enkel geluid.

Slaapt hij?

In een fractie van een seconde versnelt mijn hartslag. Mijn moeheid is verdwenen. Ik zie een kans. Een mogelijkheid om hier weg te komen. Misschien de laatste.

Ik draai me voorzichtig om naar de achterbank. Philip moet mijn gedachten geraden hebben, want hij fronst. Ik knik met mijn hoofd richting Jurgen en Philip leunt naar voren. We zeggen niets en kijken samen naar onze ontvoerder. Het pistool ligt in zijn rechterhand en leunt op zijn bovenarm. De loop is weggezakt en niet meer op mijn bovenliochaam gericht, maar op mijn benen.

Nicole slaapt gelukkig weer. Vlak na Keulen werd ze wakker. Maar na vijf verhaaltjes, die ze lodderig aanhoorde, viel ze weer in slaap. Ik wend mijn blik van haar af en staar opnieuw naar het wapen. Als ik mijn hand omhoog breng, kan ik het pakken. Jurgens mond staat half open. Zijn ogen zijn gesloten. De adrenaline knalt door mijn lichaam. Ik knik naar Philip, vervolgens naar het pistool. De spanning is van zijn gezicht te lezen zodra ook hij naar het wapen kijkt.

Hij slaapt, zeg ik geluidloos.

Philip leest mijn lippen, lijkt even na te denken, maar schudt dan zijn hoofd.

Ik dwing hem zowat met mijn ogen nog een keer naar de slapende Jurgen te kijken, maar Philip schudt nee, en meteen daarna gebaart hij naar Nicole.

Daarom juist, mime ik.

Philip zucht diep, maar ik negeer hem. Heel voorzichtig breng ik mijn hand dichter bij het wapen. Ik buig mijn been en zet me er iets mee af, weer een paar centimeter dichterbij. Intussen houd ik het slapende gezicht van Jurgen goed in de gaten, op zoek naar iets van beweging. Ineens bedenk ik me dat ik helemaal niet weet wat ik met een pistool moet doen, als ik het al te pakken krijg. In films zeggen ze altijd iets over een veiligheidspal, en dat je die er eerst af moet halen, maar ik heb geen idee hoe dat moet of waar zoiets zich überhaupt bevindt. Ik schud de gedachte van me af.

Dit is een kans.

Ik zet me nog meer af met mijn voet. Hij voelt stijf van de spanning en de lange autorit. Ik vouw mijn hand open en reik met mijn wijs en middelvinger naar het pistool. Het metaal voelt kil en hard.

‘Ik ben wakker, hoor.’ Jurgens zegt het zacht, maar hij klinkt niet slaperig. Ik kijk naar hem op en voel alle energie uit me wegvloeien. Ik was zo gefocust op het wapen, dat ik voor een paar seconden niet meer naar hem keek. Zijn ogen staan wijd open en zijn mond vormt een strakke lijn. Ik ga rechtop zitten en leg mijn handen op het stuur. Ik knijp ze snel tot vuisten om het beven te stoppen.

‘We moeten tanken,’ zeg ik zo nonchalant mogelijk. Ik staar naar de dichtstbijzijnde pomp voor ons. Ik wil hem niet aankijken.

Jurgen buigt rustig naar me toe, en kijkt over mijn schouder naar de parkeerplaats. Ik voel zijn warmte. ‘Inderdaad. Ga dat maar gauw doen dan.’

Ik reik naar de contactsleutel om de auto te starten. Jurgen legt zijn hand op de mijne. Zijn handpalm is droog en warm. ‘Ik had waarschijnlijk hetzelfde geprobeerd.’ Hij grijnst. Plots voel ik een stekende pijn als zijn hand in mijn pols knijpt. Ik geef geen krimp. Hij laat mijn hand los. Ik zeg niets en start de auto.

Jurgen gaat weer achterover zitten en wrijft over zijn gezicht. Daarbij raakt het pistool even het dak van de auto. ‘Laatste plasstop, dames en heer. Dan zijn we er.’

Twintig minuten later zit Philip weer achter het stuur, en nemen we de afslag ‘Milano’. We zijn bijna in Milaan.

34

Het appartement van Julia bevestigt de vooroordelen die ik over haar heb gevormd. De woning is luxueus en ruim, met allerlei ornamenten en spullen die tegen het kitscherige aan zitten. Veel te uitbundige kleuren en bij elkaar geraapte smaken, voornamelijk die van anderen. Toen we net binnenkwamen, wees Jurgen zwijgend naar de paarsfluwelen sofa in de woonkamer, om daarna te verdwijnen in de lange gang vol deuren.

Ik hoor hem bezig, af en toe vloekend, terwijl hij spullen omgooit. Hij is duidelijk op zoek naar iets, en ik weet inmiddels waarnaar. Naast me zitten Philip en Nicole, als zwijgzame toeschouwers van een onzichtbare voorstelling. Philip legt zijn hand voorzichtig op de mijne. Ik wil iets tegen hem zeggen, maar weet niet wat. Wat valt er te zeggen? Ik blijf naar de deuropening kijken. Ieder moment verwacht ik Jurgen. Nicole heb ik net, voordat we de auto parkeerden, voorzichtig wakker gemaakt. Ze zit futloos en met nog halfgesloten oogjes tegen mij aan. Ik merk hoe moe ik ben, en moet een gaap onderdrukken, ondanks de spanning die mijn lichaam nog steeds bezet houdt.

Op mijn schoot ligt een papieren zak met zoete broodjes, die we onderweg naar Julia’s appartement hebben gekocht bij een bakker. Maar ik heb geen honger. Naast me hoest Philip een keer luid, en het geluid gooit een echo los in de weidse woonkamer. Ik laat mijn blik langs de muren rond de deuropening gaan en kom een aantal kleurige schilderijen tegen die er duur uitzien. Ik vind ze niet mooi, te steriel en afstandelijk. Hetzelfde geldt voor de zware, glazen tafel naast de deur, waarop een aantal beeldjes staat, sommige van steen, andere van zilver en goud.

Ik hoor Jurgen aankomen. Hij vloekt binnensmonds en ik hoor hem spullen op de grond en tegen de muur gooien. Zijn gestalte vult de deuropening. Voordat hij binnenkomt, blijft hij een paar seconden uitgeput staan. Hij plofte in een lederen stoel tegenover ons. Het meubelstuk schuift van schrik een stukje weg over de glimmende parketvloer.

Jurgen kijkt me verbeten aan. ‘Ik wist het. De vuile, smerige... Ze loog natuurlijk. Ik wist op het moment dat ze het zei dat ze loog.’

Ik doe niet eens alsof ik wil weten wat hij bedoelt, maar Jurgen praat toch verder, voornamelijk tegen zichzelf. ‘Ze zei het veel te snel, dat het geld in haar huis zou zijn. Ik wíst het wel.’ Hij gaat voorover zitten en schudt zijn hoofd. ‘Wat zei ze nou nog meer? Denk na, denk nou na...’

Ik kan niet wegkijken van zijn bleke, uitgeputte gezicht. ‘Ik weet het niet,’ hoor ik mezelf tot mijn eigen verbazing rustig zeggen. ’Ik was er niet bij toen je haar... ondervroeg.’

De bekende woede glijdt over het witte gelaat. ‘Nee, je was er niet bij, slimmerik,’ zegt hij. ‘Maar ik heb het over wat ze allemaal tegen je dochter zei. En dat weet jij wel.’

Naast me hoor ik Philip hoorbaar slikken. Ik zeg niets. Jurgen gaat weer door met zijn gemompel, terwijl hij me met lege ogen aanstaart. Ik had er net zo goed niet kunnen zijn. Het idee ver weg te zijn, samen met Nicole, en nog met Menno erbij, brengt rust in mijn lichaam. Het is een gelogen kalmte, maar alles wat me kalmeert is meegenomen.

‘Iets over Neptunus, dat zei ze,’ mompelt Jurgen tegenover me. ‘En badkuip. Ja, badkuip!’ Hij staat op, vol nieuwe energie, en loopt weer naar de deur. Maar vlak voordat hij uit de woonkamer verdwijnt, draait hij zich om en wijst naar Philip. ‘Jij. Meekomen. Dat bad krijg ik niet in mijn eentje van zijn plaats.’

Naast me komt Philip overeind. Hij laat mijn hand los en loopt naar Jurgen, die intussen ook de tafel met snuisterijen heeft ontdekt. Hij pakt ruw een stenen beeld op en bekijkt het van alle kanten. Hij houdt het boven zijn hoofd. ‘Is dit Neptunus? Nee, hè?’ Hij smijt het object met veel kracht weg. Ik hoor de lucht bewegen als het langs me heen vliegt. Het raakt de muur, en belandt, miraculeus, ongedeerd op het parket. Terwijl de mannen de woonkamer verlaten, blijf ik naar het beeldje op de vloer staren.

==

‘Heb je honger, lieverd?’ Hoewel mijn dochter haar hoofd schudt, haal ik twee broodjes uit de papieren zak. Nicole is nu helemaal wakker, maar blijft tegen me aan liggen. Verder weg in het appartement hoor ik vage geluiden. Vast Jurgen die bevelen geeft aan Philip, maar ik versta het niet.

‘Waar is Marina, mama?’

‘Wie?’

‘Marina.’

‘Je bedoelt Tika?’ Ik graai al met een hand in de tas die naast de sofa staat, en vindt haar pop. Nicole pakt haar met een serieus gezicht van mij over.

‘Nee, ze heet Marina. Marina Park.’

Ik ben er intussen aan gewend dat ze haar poppen om de zoveel tijd een nieuwe naam geeft. ‘Dat is een mooie naam,’ zeg ik. ‘Heb je die zelf verzonnen?’ Verderop klinken geluiden van metaal tegen metaal. En gevloek. Ze zijn blijkbaar met de badkuip bezig.

‘Van Julia,’ zegt mijn dochter met haar kleine stemmetje. ‘Marina Park.’

Ze ziet mijn gezicht. ‘Vind je het geen mooie naam?’ vraagt ze voorzichtig.

Ik haal diep adem en breng mijn gezicht vlak bij dat van Nicole. ‘Wanneer heeft Julia dat tegen je gezegd? Was dat in de tuin, toen ze... daar in het gras lag?’

Nicole knikt. Ze neemt de pop in haar armen zoals je een baby vasthoudt.

‘Marina Park. Zei ze dat?’ vraag ik nauwelijks hoorbaar.

‘Ja. Mag ik een broodje?’

Met een bonzend hoofd geef ik haar een zoet broodje. Mijn als weggeblazen herfstbladeren door elkaar heen buitelende gedachten worden ruw onderbroken door een kreet van verderop in het huis, gevolgd door woedende voetstappen. Philip betreedt de kamer, met opgestroopte mouwen. Alles aan hem glimt van het zweet. Hij kijkt me niet aan, maar komt meteen weer naast me zitten. Jurgen, die hem op de voet volgt, blijft voor ons staan. Hij is één brok samengebalde woede en frustratie. De inktzwarte energie die hij genereert, is zo voelbaar en confronterend dat ik hem niet lang aan kan kijken. Ik staar naar het parket en hoor zijn gehijg.

‘Niks! Helemaal niks!’ Het komt eruit als een schrille schreeuw. ‘Badkuip, en... weet ik veel wat voor onzin allemaal, wat zijn dit voor klotespelletjes!’

Opeens heeft hij Nicole vast. Mijn dochter laat haar broodje en de pop vallen. Met open mond kijk ik toe hoe mijn meisje in zijn handen hangt. In een reflex grijp ik zijn pols en arm. Ik trek. En schreeuw. Maar hij is zo sterk. Het is weer net of ik er niet ben. Zijn ogen branden in Nicoles bleke gezicht. Hij ziet alleen maar haar. De rest van zijn wereld is verdwenen.

‘Het is áfgelopen! Jij gaat me nu verdomme vertellen wat ze zei, hoor je me! Nu!’ schreeuwt hij.

Philip veert omhoog en pakt Jurgens bovenarm. Met een enkele, simpele beweging brengt Jurgen zijn elleboog naar voren en meteen weer naar achteren. Philip wordt vol in zijn gezicht geraakt. Hij zakt op de vloer in elkaar. Kreunend voelt hij aan zijn kaak en blijft liggen.

Ik stomp Jurgen, maar het helpt allemaal niet. Ik huil. Jurgen raast maar door met die hoge, enge stem. ‘Neptunus, daar kan ik niets mee. Badkuip, waardeloos! Waar is mijn geld! Vertel op!’

Opeens kijkt hij naar mij. Ik zie hem door mijn tranen heen. ‘Wat heeft ze je nog meer verteld! Wat heeft ze je...’

‘Marina!’ Het woord werpt zich naar buiten als een bevrijder. Het dwarrelde rond in mijn hoofd, en ik probeerde het te grijpen, maar greep er steeds naast. Nu heb ik het te pakken. ‘Marina Park,’ gooi ik eruit.

Jurgen beweegt niet meer. Alleen zijn borstkas gaat onwaarschijnlijk snel op en neer. Zijn gezicht is eerst bevangen door onaardse verbijstering. Dan breekt er voor het eerst weer iets menselijks op door. Hij zet Nicole gedachteloos weer op de sofa neer en grijpt mijn schouders beet. Zijn klauwende vingers doen pijn, maar mijn dochter is vrij. Ze schuift naar de hoek van de bank en kruipt daar weg.

‘Wat zei je daar? Wat zei je?’ vraagt Jurgen.

‘Marina Park. Dat zei Nicole net. Zo had ze haar pop genoemd. Ze heeft me nu pas verteld waarom. Julia zei het. Marina Park.’

Jurgen zegt niets. Hij perst zijn lippen strak op elkaar. Hij laat me los en ik val volkomen krachteloos in de zachte omarming van de sofa. Jurgen stapt over Philip heen, die naar mij opkijkt met een verbaasde blik. Samen zien we hoe Jurgen de kaart van Milaan van de salontafel weggrist. Koortsachtig bekijkt hij de kaart. Met trillende vinger loopt hij over de legenda. ‘Parco Sempione, Parco Forlanini,’ mompelt hij. Hij draait zich om en gooit de verfrommelde stedenkaart tegen me aan.

‘Er is geen park dat Marina heet.’ De mechanische stem is weer terug.

Hij komt op me af lopen, en ik gris de kaart van de vloer. Snel kijk ik onder straatnamen. Er moet iets te vinden zijn. Dat moet. Anders is alles afgelopen. Het is geen mens meer dat op me af komt.

Via Marina.

Daar staat het. M15. Ik steek mijn hand bezwerend op naar Jurgen en loop met de ander over de kaart. ‘Het is er wel, het is er wel,’ fluister ik. Op het moment dat Jurgen zich over mij heen buigt, heb ik het gevonden. Ik houd mijn vinger erop en breng de kaart omhoog. ‘Kijk dan!’

Jurgen brengt zijn gezicht tot vlak bij de plattegrond. Ik zie zijn ogen zoeken.

‘Via Marina. Hier. En er ligt een park aan. Kijk maar,’ zeg ik hijgend.

Zijn ogen vinden het punt boven mijn wijzende vinger. Hij kijkt op en grinnikt.

35

Het Giardini Pubblici blijkt een groots opgezet park te zijn, midden in Milaan. We lopen de hoge, ijzeren poort door in de inmiddels gebruikelijke opstelling: Philip voorop, gevolgd door mij en Nicole, en Jurgen onzichtbaar achter ons aan. Nicole houdt stevig mijn hand vast.

Het blijkt erg druk in het park. Er staat een rij kinderen te wachten bij de glijbaan, terwijl de moeders zo veel mogelijk de weinige schaduwrijke plekken bevolken. Onze voetstappen op het grijze grint veroorzaken kleine wolkjes stof. Het moet tegen de dertig graden zijn. De lucht trilt van de hitte.

Halverwege de ingang en de kinderspeelplaats haalt Jurgen ons in en knielt neer bij Nicole. Ze kruipt achter me, zonder mijn hand los te laten. Jurgen laat een joviale lach horen terwijl hij nerveus om zich heen kijkt. Maar niemand kijkt naar ons. En als ze dat al zouden doen zien ze alleen maar een gezinnetje van vader, moeder, kind. Met misschien een oom erbij. Niets bijzonders. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd en blijf nadrukkelijk tussen Jurgen en mijn dochter in staan.

‘Weet je wat wij gaan doen? We gaan schatgraven. Lijkt je dat geen leuk spelletje?’

Nicole reageert niet op Jurgens vraag.

Philip kucht. ‘Dit is een enorm park. Hoe wil je hier in vredesnaam iets vinden? Het duurt eeuwen voor we...’ begint hij.

‘Heb ik jou iets gevraagd?’ Jurgen sist het terwijl hij naar mijn dochter kijkt. ‘We gaan het park hier rond, en als jij ook maar iets ziet waar Julia het over heeft gehad, dan vertel je dat, oké?’ Hij kijkt ook mij aan.

Ik knik alleen maar.

Jurgen staat op en we nemen onze opstelling weer in. Als we langs de speeltuin lopen met de joelende kinderen blijft Nicole staan. Jurgen is meteen bij haar. ‘Zie je daar iets?’

Ze negeert hem en trekt aan mijn hand. ‘Mag ik op de glijbaan, mam?’

Jurgen vloekt binnensmonds en trekt zich weer terug achter ons. Ik kniel neer en geef mijn dochter een kus op haar gloeiende wang. ‘Misschien later,’ zeg ik.

==

‘Weer een Guiseppe. Allemachtig!’

We keren het enorme beeld de rug toe. Het stelt een of andere generaal voor met een kort sikje, die strijdvaardig het park onder hem overziet. Het is inmiddels het derde beeld van een mannelijke figuur die Guiseppe heet. We hebben nog niets kunnen vinden dat ook maar in de verste verte op Neptunus lijkt.

Op het kopen van een fles bronwater en een sanitaire stop na, hebben we de afgelopen anderhalf uur door het park gekuierd. We zijn doodop. Zelfs Jurgen loopt steeds langzamer. Nicole zit op Philips schouders. Ze heeft haar handjes niet zozeer om zijn nek, maar meer om zijn hoofd, net zoals ze altijd bij haar vader deed. Als we nu met ons drieën in het Vondelpark wandelden, had het me ontroerd. In de verte, tussen de bomen door, zie ik het speeltuintje weer. Ik kan Nicoles reactie voorspellen.

‘Mam, mag ik nu spelen?’

Jurgen zucht dramatisch. ‘Als we gevonden hebben wat we zoeken, mag je zoveel spelen als je wilt. Eerst de schat vinden, weet je nog wel?’

Nicole legt haar rode hoofdje tegen Philips hoofd aan, terwijl we weer langzaam de ingang naderen. We zijn het hele park langs geweest en hebben alle beelden en objecten wel bekeken. Niets dat op Neptunus lijkt. Nicole heeft ook niets gezien of aangewezen. Jurgen gooit de bijna lege fles bronwater in een afvalbak bij het hek. Hij blijft staan bij het bord dat daar hangt. ‘Misschien staat hier nog iets over welke beelden in het park staan.’ Hij wenkt mij. ‘Lees eens met me mee.’

Ik ga naast hem staan en veeg het zweet weg bij mijn ogen.

‘We moeten weer bronwater kopen,’ zeg ik.

‘Hou je mond en lees.’

Maar alles staat in het Italiaans, en het is overduidelijk dat alleen de openbare voorzieningen op dit bord staan aangegeven. Jurgen glijdt met zijn wijsvinger langs de zinnen en slaat er dan met vlakke hand tegen aan. Ons gezamenlijk zwijgen is in schril contrast met de overal vrolijk kwetterende kinderen en lachende volwassenen.

Ik neem Nicole van Philip over. We schenken elkaar weer eens een opbeurende glimlach. Of een poging daartoe. Beiden hebben we geen idee waar dit heen gaat. Op de een of andere manier geeft het mij toch moed, weer in de vermoeide ogen van Philip te kijken. Philip zet een aantal stappen op het trottoir, in de richting van het langsrazende verkeer. Dan wijst hij naar de overkant van de weg. ‘Hé, kijk,’ zegt hij. ‘Het park loopt daar nog door.’

==

Het kleine, ook weer door ijzeren hekken omheinde park, is eigenlijk een soort Engelse tuin en draagt de naam Giardini di Villa Reale, lees ik op het keurige witte plastic bord dat aan het hek bij de ingang hangt. Het blijkt minder druk dan het park dat we net verlieten. We lopen langs een enorm, statig gebouw, en komen in een overzichtelijke oase terecht. Ik zie onmiddellijk een aantal beelden en een speeltuin. Ook Nicole, die nog steeds om mijn hals hangt, ontgaat dat niet. ‘Mam?’

Ik draai me om naar Jurgen. ‘Mogen we even in dat speeltuintje gaan zitten en iets drinken?’

Jurgen kijkt me afwezig aan. Hij concentreert zich al op de beelden om ons heen.

‘Je kunt ons toch goed in de gaten houden, kijk maar.’

Nicole weegt als lood in mijn armen en ik heb vreselijke dorst. Gelukkig knikt Jurgen en loopt van ons weg. Philip wil met me meegaan, maar Jurgen pakt zijn arm. ‘Jij gaat met mij mee. Daarheen,’ dirigeert hij, en duwt Philip naar de noordzijde van het park.

Het speeltuintje blijkt te bestaan uit een klimrek met glijbaan, en wordt bevolkt door een aantal snel en onverstaanbaar Italiaans schreeuwende jongens, allemaal ouder dan Nicole. Het zien van de glijbaan wekt mijn dochter weer tot leven. Even later staat ze hoog op het klimrek, terwijl ik neerzak op een blok hout. Ik weet eigenlijk niet eens zeker of het wel dienstdoet als bank, maar het kan me niets schelen. Uitgeput veeg ik zweetdruppels weg van mijn voorhoofd. Nicole raast van de glijbaan en komt terecht in een minizandbak. Terwijl ik volg hoe ze terugloopt, om weer een keer te gaan, valt mijn oog op het beeldhouwwerk. Het is van grijs beton. Groot en nutteloos staat het achter de speeltuin, vlak bij waar de afscheidingsmuur begint. En het heeft onmiskenbaar de vorm van een badkuip. De geluiden om me heen vervagen. Snel loop ik door het zand naar het beeldhouwwerk. Ik leg mijn handen op de rand. Het beton is hard en koel.

Badkuip.

Ik draai me om en zoek Jurgen, maar ik zie hem niet. Ook Philip is uit het zicht verdwenen. Met bonzend hart ren ik het pad op, tot ik plots geschreeuw hoor. ‘We hebben het gevonden!’ Onmiskenbaar de stem van Jurgen.

Nu zie ik hem, zijn grijns op het van zweet glanzende gezicht. Achter hem Philip. Jurgen wijst naar een beeld, niet eens zo ver van mij vandaan. Het stenen object stelt een mythische figuur voor die met één voet op een vis staat.

Neptunus.

En hij heeft geen rechterarm.

==

‘Neptunus zonder arm. Allemachtig. Het vuile kreng.’

Jurgen fluistert, ook al let er niemand op ons. We staan met zijn vieren rond het beeld.

‘Is dat de papa van de kleine zeemeermin, mama?’ Nicole raakt de vis voorzichtig aan. Het is een eng gedrocht met open bek en bolle ogen.

‘Ja, dat is Neptunus.’

Jurgen loopt naar de achterkant van het beeld en hurkt neer. Zijn handen gaan langs het beton, en met zijn wijsvinger klopt hij tegen een van de benen. ‘Het is niet hol. Misschien zit er iets onder. Is het begraven of zo.’ Hij blijft gehurkt zitten en speurt de aarde rond het beeld af.

Philip buigt zich voorover en schudt zijn hoofd. ‘Nee, er is niets omgewoeld. En het is ook moeilijk hier iets te begraven. Er zijn te veel wortels van die bomen.’

‘Dat zie ik zelf ook wel, slimmerik,’ zegt Jurgen. Hij stapt weer voor het beeld. ‘Wat bedoelde ze hier nou weer mee? Allemachtig, ik heb er zo genoeg van.’

‘Misschien wilde ze er alleen maar mee aangeven dat dit het goede park is,’ oppert Philip.

‘Ja, daar heb ik wat aan. Nou weet ik nog niks.’

‘Dit is het goede park,’ zeg ik.

De twee mannen kijken me tegelijk aan.

‘Kom maar mee.’

36

Zodra Jurgen bij het beeldhouwwerk van de badkuip is, legt hij zijn handen op de rand en lacht. Voor het eerst klinkt het oprecht. Hij gaat op zijn knieën zitten en kruipt rond. Met zijn handen voelt hij het zand en gras. Bijna teder. Hij kijkt even onder de badkuip, maar concentreert zich ogenblikkelijk weer op het gras eromheen. Vervolgens verdwijnt hij achter het beeldhouwwerk, en het duurt maar een paar seconden voordat hij opstaat en ons breed lachend aankijkt. Hij wenkt ons naderbij.

Intussen zit Nicole weer op de schommel. Philip en ik lopen om het stenen gevaarte heen. Bij de struiken zien ook wij de plek waar het zand muller is dan de rest van het oppervlak. Jurgens glimlach lijkt op zijn gezicht gebeiteld. Hij staat op en neemt een stap naar mij toe. Voor heel even denk ik dat hij me gaat kussen. ‘Mijn geld.’ Hij fluistert het plechtig, terwijl hij naar de plek onder de struiken staart.

Ik kijk met hem mee naar het stukje aarde, en merk dat ik ademhaal zonder pijn. Zouden we het echt hebben gevonden? Ligt het geld hier begraven? Het zien van Jurgens ontspannen gezicht doet in ieder geval een golf van opluchting in mij losbreken.

Jurgen staat daar, glimlachend, zijn handen in de zij. Ik vermoed dat hij de biljetten het liefst meteen met zijn eigen handen wil uitgraven. Maar er zijn te veel kinderen en toeristen, en dus zit er niks anders op dan terug te gaan naar het appartement van Julia.

==

Het wachten op de schemering duurt een eeuwigheid. Al die tijd zit Jurgen languit in een stoel, zwijgend. Als Nicole eindelijk in slaap valt op de bank, gebaart Jurgen naar ons. In de al verduisterde hal legt hij zijn hand op mijn schouder. Philip sluit de woonkamerdeur. We hoeven niet meer te fluisteren.

‘Je dochter blijft hier,’ zegt Jurgen. ‘Jullie twee halen mijn geld.’

Hij houdt de twee rugzakken op. Eerder op de middag heeft hij die al klaargezet. Tijdens zijn zoektocht in de woning was hij ze tegengekomen. Samen met een schep die hij even omhooghield. Het metaal glom. Een schepje van Julia: misschien had ze het geld hier wel mee begraven. Toen had hij het teruggestopt in een van de rugzakken, met nog wat andere spullen die van pas zouden kunnen komen, zoals een zaklamp.

Ik doe de tas op mijn rug, net als Philip.

Jurgen opent de deur voor ons. ‘Geen geintjes,’ zegt hij. ‘En niet terugkomen voor je mijn geld hebt.’

==

Philip stuurt zijn auto trefzeker door de stille straten van nachtelijk Milaan. Mijn vinger volgt de route op de kaart. Het is niet ver rijden. Voor het eerst zijn Philip en ik weer alleen. Maar toch is het net alsof Jurgen bij ons is, en nog steeds kan horen en zeggen wat we doen.

‘Is er niemand die je nu mist, in Nederland?’ vraag ik voorzichtig. ‘Je ouders? Je... ex?’

Er verschijnt iets van een glimlach. Hij blijft op de weg voor hem letten. ‘Nee, misschien op mijn werk, morgen of overmorgen,’ antwoordt hij.

Morgen, herhaal ik in mijn hoofd. Het lijkt nog ver weg. Er kan in de tussentijd zoveel gebeuren.

‘De volgende links,’ zeg ik, en leg de kaart op het dashboard. ‘Daar is de Via Marina.’

Met opeen geperste lippen draait Philip aan het stuur. Hij rijdt de brede straat in. De rechthoekige gebouwen gloeien in de zomernacht. Aan het begin van de straat ligt het park er donker en verlaten bij. Philip parkeert en zet de motor uit.

‘Wat kunnen we doen?’ vraag ik.

Hij kijkt me verbaasd aan. ‘Hoe bedoel je?’

Ik leg mijn handen op het dashboard, alsof ik daar steun zoek. ‘Als we nu naar de politie gaan?’

Naast me in het donker blijft het stil.

‘Die kunnen misschien ingrijpen en Nicole bevrijden,’ vervolg ik fluisterend. ‘Als ze de woning binnen stormen, voordat Jurgen... ‘

‘Nee, nee... ’ onderbreekt Philip mij.

Mijn handen glijden van het dashboard. ‘We moeten toch iets doen?’ zeg ik.

Philip legt zijn hand op mijn arm. Die voelt vreemd genoeg koel aan. En krachtig. ‘De Italiaanse politie inschakelen, alles uitleggen: het duurt allemaal te lang. Laten we het geld ophalen. We moeten doen wat het beste is voor Nicole. Dat betekent geen onnodig risico nemen.’

Als ik mijn hoofd iets draai, ontmoet ik zijn bezorgde ogen. ‘Wat lief dat je zo aan mijn dochter denkt.’

‘Natuurlijk,’ zegt hij. Daarna aarzelend: ‘En ik denk aan jou.’ Hij kust me snel en zachtjes op mijn lippen, en opent het portier.

==

Ik rammel aan de gietijzeren poort. ‘Gesloten,’ zeg ik. ‘Wat nu?’

Philip wijst op het witte bord, bevestigd aan het hek van het park. ‘Pas morgenochtend om negen uur gaat-ie weer open.’

‘Zo lang kunnen we niet wachten.’ Ik leun met mijn bezwete voorhoofd tegen de tralies. Ze voelen koel aan. Zelfs na middernacht, in het donker, voelt het nog warm buiten. De kou van het metaal onderdrukt mijn paniekgevoelens. Heel even maar. Philip kijkt mij al even radeloos aan.

‘Dan moeten we een andere manier verzinnen om erin te komen,’ zegt hij resoluut. Hij kijkt naar links, rechts, dan omhoog.

Ik kijk met hem mee, maar zie alleen de scherpe punten die boven het hek uitsteken. Als we eroverheen zouden klimmen, worden we allebei doorspiesd. ‘Ongelooflijk,’ fluister ik. ‘Waarom zijn die parken ’s nachts niet gewoon open, zoals in Nederland?’

Philip antwoordt niet. ‘Kom eens mee.’ Hij loopt over de stoep en slaat dan rechts de bocht om. ‘We klimmen eroverheen,’ zegt hij stellig, omhoogkijkend, met zijn handen in de zij. ‘Hier.’

Op deze plek, die grenst aan de Via Marina, is het hekwerk inderdaad niet voorzien van speren, en niet meer dan tweeënhalf tot drie meter hoog. Ik draai mijn hoofd naar hem om, en zucht. Achter ons hoor ik een auto passeren. ‘Wat als iemand ons ziet?’ Opeens slaat de wanhoop als een enorme golf over mij heen. Ik leun uitgeput met mijn rug tegen het hek. Philip buigt wat voorover om beter in mijn ogen te kunnen kijken. Ik schud mijn hoofd. ‘Hoe komen we hier ooit uit?’

Philip pakt me bij mijn schouders. ‘Kom op, niet opgeven nu. We zijn er bijna. Het is de enige kans die we hebben.’

Hij heeft gelijk: er is geen andere mogelijkheid. Er zit niets anders op dan over de ijzeren schutting te klimmen. Ik ga Philip voor over het gras naar het hek. De rugzak leg ik naast me neer.

Philip maakt een kom met zijn handen, zodat ik daarop kan stappen. Ik kijk nog even om me heen, maar zie in de verte alleen de koplampen van een voorbijrijdende personenwagen, wacht tot die uit het zicht verdwenen zijn, en pak dan zijn schouders vast. Onze ogen zijn dicht bij elkaar. ‘Sorry,’ zeg ik.

‘Je doet me geen pijn,’ fluistert hij.

Ik schud mijn hoofd. ‘Voor dit alles,’ verduidelijk ik. ‘Door mij ben je hierin verzeild geraakt.’

‘Niet doen,’ zegt hij beslist. Hij haakt zijn vingers uit elkaar. Ik sta weer, tegen hem aan. Hij streelt zachtjes langs mijn wang. ‘Ik heb jou toch gevonden,’ zegt hij.

Ondanks de spanning van het moment, alle ellende die ik de afgelopen dagen heb meegemaakt, voel ik een warm vonkje geluk. Het verbaast mezelf nog het meest dat ik het ervaar. Hier op dit moment. Maar het zit er. Diep verstopt in mijn buik. Het vecht zich een weg omhoog om helemaal door mij te worden omarmd. Maar er is geen tijd. Niet nu.

Philip kust me zachtjes op mijn lippen en neemt dan afstand.

Hij schuift zijn handen weer in elkaar en ik zet mijn voet er voorzichtig in. Ik zet me af en trek me tegelijkertijd omhoog aan de tralies. Als ik mijn rechterbeen over het hek gooi, merk ik dat mijn broekspijp aan iets scherps blijft haken. Ik hoor de stof scheuren. Tegelijkertijd voel ik pijn aan mijn enkel.

‘Gaat het?’ vraagt Philip. Zijn stem klinkt bezorgd.

‘Het is oké,’ zeg ik, waarna ik spring en op het zachte gras land. Daar wrijf ik over mijn geschaafde enkel. Een schram, maar gelukkig bloedt het niet erg.

‘Hier.’ Philip gooit onze tassen over het hek. Dan klimt hij er zelf over, een stuk soepeler dan ik. Nadat ook hij op de grond is geland, fluistert hij: ‘En nu snel.’ Hij knikt naar waar het speeltuintje met de badkuip zich bevindt. Philip zet zich af en sprint weg, terwijl hij een rugzak omdoet.

Ik ren achter hem aan. Het is volkomen stil in het park, vredig zelfs, alleen onze voetstappen klinken hol op het betegelde pad. Omdat we nu geen licht meer hebben van de straatlantaarns schijnt Philip ons bij met een zaklamp.

Als we bij het beeldhouwwerk aankomen, ziet alles er anders uit dan vanmiddag, toen de zon erop stond. De plek heeft iets lugubers. Alsof het een kerkhof is. We lopen gehurkt naar de achterkant van de stenen badkuip. Mijn hand landt op de rand, dezelfde plek waar Jurgen zijn handen had, vanmiddag. Het steen voelt koel aan. Niet zo koud als de ijzeren spijlen zojuist, maar het werkt kalmerend. Philips zaklamp gooit een zenuwachtig bewegende straal licht op de aarde, en hij wijst op de plek waar de grond er donkerder uitziet. Ook ontbreekt daar onkruid. Philip knielt neer bij de rugzakken, voelt in welke de schep zit en haalt hem eruit. Zonder nog te wachten steekt hij de schep in de grond. Hij gooit het zand achter zich neer. ‘Misschien is het beter als jij op de uitkijk gaat staan.’

Zonder mijn reactie af te wachten gaat hij verder met graven. Ik kruip de struiken uit en posteer me voor het bad. Het voelt een beetje belachelijk, want het is overal donker en doodstil.

Maar terwijl ik luister naar het geluid van de spade die keer op keer de grond in gaat, gevolgd door het weggooien van het zand in de struiken, blijf ik toch goed om me heen kijken. Ik hoor het bonken van mijn hart en ik voel dat ik moet plassen. ‘Heb je al iets?’ fluister ik.

‘Kom eens hier,’ antwoordt Philip.

Ik maak me klein en kruip naar hem toe. Philip wrijft over zijn bezwete voorhoofd voordat hij opnieuw de spade in de grond steekt. ‘Hier zit iets hards.’ Hij kijkt me aan terwijl hij de schop achter zich neergooit. ‘Help eens mee.’

Samen vegen we het zand weg met onze handen. Blauwe stof verandert binnen een paar seconden in een sporttas. ‘Allemachtig!’ fluister ik.

Philip zegt niets, maar gaat als een bezetene door met graven.

Ook ik klauw in het zand en met z’n tweeën graven we de kuil nog dieper, tot het Philip lukt om het verborgene tevoorschijn te trekken. Hij trekt de tas naar zich toe en ritst hem open. Misschien door de zandkorrels blijft de rits een aantal keren steken, maar uiteindelijk valt de tas open. ‘Schijn eens bij,’ zegt Philip iets te luid.

Ik richt de zaklantaarn. Mijn mond valt open als ik al de bankbiljetten zie. Keurig gebundeld.

Philip houdt een pakketje omhoog en houdt het heel dicht bij de lichtbundel. ‘Kijk eens, allemaal briefjes van vijfhonderd. Hoeveel zou het zijn?’

‘Doe het maar snel terug,’ zeg ik. Plotseling word ik overvallen door een grote angst dat we alsnog worden gesnapt. Mijn hart gaat als een razende tekeer. We moeten hier weg. Het geld moet nu naar Jurgen. Wie weet wat hij anders met Nicole doet.

Philip stopt snel de biljetten terug in de sporttas en gooit zand terug in het gat met zijn voet. ‘Vooruit,’ zegt hij. ‘Wegwezen hier.’

37

De stad suist langs, stil en verlaten. Philip rijdt hard maar nauwkeurig, met beide handen op het stuur. De straatlantaarns gooien vluchtige schaduwen op zijn blote armen. We zwijgen. Ik werp weer een blik op de achterbank, waar de sporttas ligt. Vanaf het moment dat we in de auto stapten en maakten dat we wegkwamen bij het park, ben ik de tas niet meer uit het oog verloren. Als ik er een paar seconden niet naar kijk, voelt het alsof de tas met geld, dat blauwe ding dat Nicoles leven vertegenwoordigt, weer verdwijnt. Gedachteloos voel ik met twee vingers aan de wond op mijn enkel. De draden van mijn beschadigde broek glijden over mijn hand. Ik houd mijn vingers omhoog, in het weinige licht. Geen bloed gelukkig. Toen we net weer bij het deel van de omheining stonden waar we overheen geklommen waren, en Philip zag hoe eng ik het vond, stelde hij voor een ander stuk hek te vinden dat makkelijker te beklimmen was. Ik glimlachte dankbaar en we gingen op zoek. Philip vond een deel waar het ijzeren hek overging in een witte muur.

Ik steek de rafels van mijn gescheurde broek in mijn schoen, en staar dan opnieuw naar de tas. De auto stopt. We zijn er. Philip schakelt de motor uit en klikt zijn veiligheidsriem los. Op het moment dat ook ik op de sluiting druk, klinkt er een hard geklop. Van schrik laat ik de riem los en die schiet met een vaart omhoog. Het ijzer slaat hard tegen mijn wang. Ik kijk naar Philip. En langs hem heen. Naast zijn portier staat een Italiaanse politieman. Hij klopt weer op het raam. Mijn hartslag verdubbelt en ik staar Philip vragend aan. Ook zijn ogen stralen paniek uit. Hij draait zich om naar de agent, drukt op een knop en het raam schuift open. Ik durf niet meer naar de tas te kijken.

‘Buona sera,’ zegt de politieman, terwijl hij chagrijnig van Philip naar mij kijkt.

‘Buona sera,’ antwoordt Philip vriendelijk, maar ik hoor de zenuwachtige onderklank in zijn stem.

De politieagent ratelt in rap Italiaans. Ik weet niet of Philip kan volgen wat hij zegt. Mijn Italiaans is in elk geval niet goed genoeg. Ik vang alleen het woord parcheggio op. Iets met een park? Heeft de politie ons al die tijd gevolgd?

‘I’m so sorry,’ antwoordt Philip. ‘I didn’t know it’s not allowed to park here.’

De opluchting moet zichtbaar zijn op mijn gezicht, maar gelukkig kijkt de agent alleen maar naar Philip.

De agent praat maar door, nog steeds in het Italiaans, in steeds hogere tonen, en gebaart naar het einde van de straat.

Philip knikt. ‘Okay, thank you so very much, sir.’

Hij doet het raam weer dicht, en gooit zijn hoofd achterover tegen het kussen van de stoel. ‘We moeten verderop parkeren,’ zegt hij. Hij haalt zijn handen door zijn haar. Ik zie het zweet op zijn voorhoofd glinsteren. Hij staart naar de achterbank waar de blauwe tas ligt.

We kijken elkaar aan.

Philip leunt nog steeds naar achteren. Dan haalt hij diep adem, komt met zijn lichaam naar voren en legt beide handen op het stuur. ‘Ik zet hem wel even om de hoek,’ zegt hij.

Als hij het sleuteltje in het contact stopt, zie ik dat zijn hand trilt.

==

Jurgen doet open. Toen we net beneden wilden aanbellen ging de deur al open: Jurgen had ons blijkbaar al aan zien komen lopen.

‘Allemachtig, moesten jullie naar China graven of zo? Waar is het?’ Zijn stem klinkt laag en gejaagd in de marmeren hal.

Ik loop achter Philip aan het appartement in, langs Jurgen. Ik wil naar Nicole, maar ik zie haar niet liggen op de bank. ‘Waar is Nicole?’ vraag ik. De paniek is voelbaar in ieder zweetdruppeltje op mijn lichaam.

Maar Jurgen reageert niet. Hij staart naar de sporttas in Philips hand. ‘Is dat mijn geld?’ vraagt hij.

Er klinkt een harde bonk als Philip de sporttas op tafel gooit. Het is een gebaar van walging. Hij gaat pal voor Jurgen staan. ‘We vragen waar Nicole is.’

Jurgen grijnst alleen maar. Niet naar Philip, maar naar de tas. Hij wil Philip opzij duwen om bij de tas te komen, maar die houdt hem tegen. ‘Eerst Nicole,’ zegt hij.

Vanuit de hoek van de kamer kijk ik gespannen toe.

‘Nicole? Die ligt in Julia’s bed. Ze slaapt.’ Zijn stem klinkt afwezig.

Ik wil al naar de hal lopen, maar Jurgen grijpt me beet bij mijn bovenarm. ‘En waar ga jij heen?’

In paniek kijk ik naar Philip.

‘Eerst Nicole zien, dan het geld,’ zegt Philip.

Rond Jurgens mond speelt nu een afwezige glimlach. ‘Ik dacht het niet,’ zegt hij. Hij laat mijn arm los en duwt me ruw richting de sofa. Met mijn schouder val ik tegen de harde leuning. Als ik overeind krabbel heeft Jurgen zijn wapen tevoorschijn getrokken. Hij zwaait met zijn pistool en dwingt Philip opzij te gaan. Zelf ga ik op het puntje van de bank zitten, terwijl ik Jurgen geen moment uit het oog verlies. Mijn handen knijpen in de zachtfluwelen stof, en zo blijf ik zitten. muisstil.

‘Eerst het geld,’ zegt Jurgen verbeten, en klauwt de tas naar zich toe. Als hij de tas open wil ritsen, blijft die haken. Jurgen legt zijn pistool op de tafel en probeert het nog een keer, met twee handen. Het lukt. Zijn gezicht breekt open. Ik voel een golf van opluchting door me heen gaan, en merk hoe mijn handen ontspannen en het fluweel loslaten. Hij heeft zijn geld.

Nu komt alles goed.

Hij neemt het pistool weer op in zijn linkerhand en met zijn andere hand haalt hij een stapel biljetten uit de tas. Hij gaat er met zijn vingers doorheen, ruikt eraan, en gooit het dan voor zich neer. Mompelend graait hij opnieuw. Een voor een legt hij de pakketjes op tafel. Maar in plaats van dat hij euforisch wordt, vormen zijn lippen juist een steeds strakkere streep. Iedere bundel geld komt met een hardere klap op de tafel terecht. Ik kijk naar Philip, probeer contact met hem te maken, maar hij staart onafgebroken naar Jurgen.

Plots kijkt Jurgen op. Eerst naar Philip, dan blijft zijn blik hangen bij mij. Ik voel mijn lichaam verstijven als ik zijn gezicht zie. Zijn mond, een donker gat, probeert een woord te vormen. ‘Jullie...’ Meer zegt hij niet, maar er ligt zoveel woede in. De rest van de zin wordt erin gesmoord. Zijn lichaam draait een kwartslag en met volle kracht maait hij in een beweging de lege tas van tafel. Het lijkt of een windvlaag me treft, en automatisch klapt mijn lichaam naar achteren. Ik breng mijn armen al beschermend voor mijn gezicht. Door de kier tussen mijn vingers zie ik hoe hij een stapel biljetten oppakt en het naar mijn hoofd smijt.

‘Zitten jullie me te fucken of zo?’

Langzaam haal ik mijn handen weg, zodat ik hem vol kan aankijken. Ik begrijp dit niet. Ook Philip staart mij gespannen en vol ongeloof aan.

‘Waar is de rest?’ schreeuwt Jurgen.

Hulpeloosheid heeft inmiddels bezit van mij genomen. Ik wil iets zeggen, en proef de zoute smaak op mijn lippen. Ik huil. ‘Ik... ik weet niet wat je bedoelt.’

‘Mevrouw weet niet wat ik bedoel.’ Jurgen wrijft met de bovenkant van zijn hand over zijn glimmende voorhoofd.

De tranen stromen inmiddels over mijn wangen. En ik kan alleen maar aan Nicole denken. Haar naam blijft zich herhalen in mijn hoofd. Nicole. Nicole. Nicole.

‘Het geld, natuurlijk. Dat wat er nog van over is. Minstens vijf miljoen. Dit is nog niet eens de helft! Dat bedoel ik, begrijp je het nu!’

Door mijn tranen heen zie ik een wazig figuur op me af komen. Dan twee handen die me beetpakken, mijn hoofd die als een boksbal heen en weer beweegt, voor de eerste klap me frontaal op mijn kaak raakt. Een scherpe pijn trekt door mijn gezicht en ik proef een metaalachtige smaak in mijn mond.

‘Was het nou zo moeilijk? Het geld opgraven. Al het geld. Dan terugkomen. Ik het geld. Jullie Nicole. Was dat nou zo moeilijk?!’

‘Er was niet meer,’ zeg ik. Tenminste, ik geloof dat ik dat zeg. Of denk ik het alleen? Ik ben zo verward dat ik niet meer weet wat ik zeg, wat ik voel. Hadden we verder moeten graven? Nee, want er was echt niets meer. Ik weet het zeker.

Dan ineens ben ik weer vrij. Geen handen die me omklemmen, geen geschreeuw in mijn oor. Alleen wazige geluiden om me heen die ik niet kan plaatsen. Tot ik mijn ogen weer open en ik twee mannen op de grond zie liggen. Jurgen half op zijn rug. Philip die met alle macht probeert Jurgens hand te omklemmen. En het pistool in die hand.

Het licht kaatst op het wapen en de schittering dringt door mijn tranen heen.

Dan klinkt er een knal.

En is alles weer rustig.

38

Vanaf de bank staar ik naar de twee mannen op de grond. Ik houd mijn adem in, zodat de stilte totaal is. Alleen het getik van een klok, onzichtbaar, ergens achter mij. Philip ligt bewegingloos op Jurgen, in een bijna tedere omarming. De gezichten raken elkaar, en hun haren lijken verweven. Ik kan niet in hun ogen kijken.

Philip beweegt. Traag rolt hij van Jurgen af, en komt op zijn rug te liggen. Hij ademt zwaar. Er zit overal bloed: op zijn shirt, zijn armen en handen. Glinsterend, donkerrood bloed.

Ik spring overeind. In een paar passen ben ik bij Philip en kniel naast hem neer. Ik pak voorzichtig, twijfelend, zijn gezicht vast. Is hij stervende? Zijn ogen blijven gesloten. En hij is zo bleek. Julia, flitst het door mijn hoofd. Hoe ze erbij lag in de tuin, bij mijn dochter, terwijl ze doodging. Haar gelaatsuitdrukking. Het bloed.

Ik schud mijn hoofd. Nee, dit mag niet. Dit kan niet. Mijn ogen gaan over zijn lichaam, en ik hoor mezelf kreunen. Ik kan geen wond vinden, maar dat is ook onmogelijk te ontdekken door al dat bloed. Als ik weer naar zijn ogen kijk, zijn ze open. Ze stellen me meteen gerust, maar ik vraag het evengoed: ‘Ben je oké?’

Hij knikt en probeert een glimlach, maar die wordt onderbroken zodra hij Jurgen ziet. Ik laat Philips gezicht los en kruip voorzichtig, op mijn knieën, naar Jurgen. Achter me hoor ik Philip moeizaam overeindkomen.

Jurgen ligt nog steeds stil. Er beweegt helemaal niets aan hem. Philip komt naast me zitten. Op hetzelfde moment zien we het pistool, vlak bij Jurgens hand. Philip schuift er iets dichter naar toe. Hij legt zijn hand op het vuurwapen, heel voorzichtig, alsof het hem kan bijten, en duwt het dan weg. Ver van Jurgen vandaan. Het ratelend geluid van metaal op het houten parket haalt me uit mijn trance. Ik focus mezelf op Jurgen. Ik leg twee vingers op zijn hals en pak tegelijkertijd zijn pols. Ik voel niets kloppen. Philip houdt zijn hand boven Jurgens mond, een paar seconden lang, en gaat dan verslagen achteroverzitten. Ik blijf naar Jurgens gezicht kijken als Philip het uitspreekt, met een vreemde, hoge stem. ‘Hij is dood.’

==

Ik ren. De gang lijkt eindeloos. Allemaal witte deuren. De eerste die ik opengooi komt uit op een kamer die vol staat met fitnessspullen. Ik zie een loopband, een hometrainer, en zo’n apparaat om te roeien. Meteen loop ik door naar de volgende. Een slaapkamer. Ik ren naar binnen, tot aan het eenpersoonsbed dat in de hoek staat. Er liggen geen dekens op. En ook geen Nicole.

De volgende ruimte blijkt een enorme badkamer. Alles was er ooit van glanzend marmer, voordat Jurgen er had huisgehouden. Nu is het een en al puin. Het bad is vernield, de vloertegels zijn gebroken. Mijn gehijg klinkt luid en hol, als ik er een paar seconden sta, en ik zie mezelf vervormd in een grote gebarsten spiegel. Er zit bloed aan mijn blote armen en het gespleten spiegelbeeld van mijn gezicht is dat van een opgejaagd dier.

Ik draai me om, de badkamer weer uit. Ik probeer een deur aan de andere kant van de gang. Het is een soort bibliotheek. Boeken gekocht per vierkante meter, zie ik meteen. Allemaal gloednieuw en nooit gelezen. Ze staan keurig gerangschikt in de modieuze rode boekenkast.

De volgende kamer is leeg, op een rek met kleding na. De ruimte daarnaast is weer een slaapkamer. Een heel grote, deze keer. Achterin, tegen een roze muur, staat een enorm hemelbed, compleet met draperieën van rood fluweel. Ik ren naar binnen. Het bed is leeg. Verspreid op het dikke donzen overtrek liggen enorme kussens. Overbodig met deze hitte. Ik wil me weer omdraaien als ik toch besluit het bed van dichterbij te onderzoeken. Alsof ik het aanvoel. En daar, tussen al die zijden en fluwelen stoffen, ligt Nicole. Ze slaapt, zo lief, zo stil. Ik val naast het bed neer, alsof ik ga bidden.

Ze is in orde.

De drang om haar wakker te maken is sterk, maar ik doe het niet. Ik probeer geen geluid te maken, maar het kost me veel moeite. Ik wil dat ze me aankijkt, en naar me lacht. Ik breng mijn ademhaling op orde en laat haar slapen. Voorzichtig sta ik op en verlaat sluipend de kamer. De deur sluit zich zonder ook maar een enkel geluid te maken.

Als ik de gang uitloop, terug naar Philip, hoor ik hem Italiaans praten. Althans, hij doet een poging daartoe. Als ik de woonkamer binnenloop, is hij overgegaan op Engels. Hij zit nog op de vloer, maar op verre afstand van Jurgen. Hij leunt met zijn rug tegen de muur en heeft een telefoon in zijn hand. ‘Grazie. Thank you. But please hurry. Grazie,’ zegt hij. Hij legt de hoorn naast zich neer en merkt mij op. Even denk ik dat hij gaat huilen. Ik ga naast hem zitten.

‘Ik heb de politie gebeld. Ze komen zo. Is alles goed met Nicole?’

Ik knik en houd zijn blik vast, een eeuwigheid lang. We zeggen niets. Dan legt Philip zijn hand op mijn been. ‘Het is over,’ zegt hij.

==

De Italiaanse politieman is gezet, maar het kunnen ook spieren zijn. Zijn gezicht is ouder dan zijn lichaam, en hij kijkt continu melancholisch. Hij staat tegenover ons en praat in zijn mobiel. Het gesprek in het Italiaans is onmogelijk te volgen.

Gelukkig blijkt de man ook goed Engels te spreken. In het afgelopen uur dat hij ons ondervroeg, hebben we hem tot in detail verteld wat er is gebeurd, en wat eraan vooraf is gegaan in Nederland. De moord op Julia, de gijzeling van Nicole en mij. Hij onderbrak ons zo nu en dan, maar schreef niets op.

We zitten niet meer in de woonkamer, maar in de keuken, ver weg van Jurgen en het bloed. Philip heeft zijn handen gewassen en ik mijn armen. De keukenstoelen waar we op zitten zijn modern en oncomfortabel.

Na ons verhaal begon de politieman te bellen. En dat doet hij nog steeds. Af en toe werpt hij een blik op ons. Dan loopt hij druk pratend de keuken uit. Hij laat de deur op een kier.

Philip zucht. ‘We komen in de Italiaanse bureaucratie terecht, volgens mij.’

Ik leun tegen hem aan. Om hem te troosten, en mezelf. ‘Ze zullen wel met Nederland bellen, met Roel ter Haar,’ zeg ik. Maar tegelijkertijd vrees ik dat Philip gelijk heeft. Dit gaat allemaal eeuwig duren.

In de hal, buiten ons zicht, blaft de politieman bevelen. Waarschijnlijk tegen zijn overal in het appartement krioelende collega’s. Hij komt de keuken weer in, en beent, zijn mobiel nog wegstoppend in de binnenzak van zijn maatpak, meteen op Philip af. Hij reikt hem de hand. Philip twijfelt even en schudt hem dan. Vervolgens richt de Italiaan zijn hand ongeduldig op mij. Hij voelt groot maar zacht.

‘Grazie,’ zegt hij. Hij blijft zwijgend voor ons staan, en ziet onze verbaasde gezichten. ‘We have your details and all the information.’

We staren hem allebei aan. Hij brengt zijn enorme handen ongeduldig omhoog. ‘You can go,’ zegt hij.

==

Er wordt zachtjes geklopt. Philip staat voor de deur van mijn hotelkamer. Hij oogt nog steeds vermoeid, maar is minder bleek dan vannacht.

‘Goed geslapen?’ vraagt hij.

Ik geeuw als antwoord, en Philip lacht. Het is heerlijk dat geluid te horen.

Het was niet eens zo moeilijk een hotel te vinden, om drie uur in de nacht. Philip boekte twee kamers, terwijl ik een slapende Nicole vasthield. Een kwartier later sliep ik zelf als een blok, naast Nicole in het tweepersoonsbed.

Mijn meisje was vanmorgen natuurlijk als eerste wakker, gedesoriënteerd over waar ze was. En blij dat ‘die boze meneer’ er niet meer was.

‘En die komt ook nooit meer terug,’ zei ik fluisterend.

Vrolijk wees Nicole me op het enorme ligbad en de bidet. Slaperig legde ik haar uit waar dat laatste voor dient. Ik hoorde haar lachen.

Ik ben zo dankbaar dat ze niets heeft meegekregen van het gevecht en de dood van Jurgen.

Ik laat de deur open en loop de kamer weer in. Philip komt achter me aan. Als Nicole hem ziet, laat ze haar pop vallen en springt tegen hem op. Ik glimlach als ik ze zo zie.

Philip kijkt mij aan. ‘Zullen we maar eens lekker ontbijten zo?’

‘Is er yoghurt?’ vraagt Nicole.

‘Vast wel,’ zei Philip glimlachend.

‘Want mama eet alleen maar yoghurt met muesli bij het ontbijt. Ja toch, mama?’

Ik kniel neer, grijp de veel te grote badjas waar ze in hangt, en trek haar naar me toe. ‘Ga jij je maar snel aankleden,’ zeg ik.

Ze knikt serieus en rent weg. Ik sta weer op. Philip neigt naar me toe. Ik ruik zeep. Hij kust me niet, maar het scheelt niet veel.

‘Ik wil zo snel mogelijk naar huis. Jij niet?’ vraagt hij.

Ik knik alleen maar.

39

Het eerste wat ik zie als ik ’s morgens wakker word, is de weerkaatsing van de zon op het goudkleurige lijstje. Op de foto zit Nicole op de schouders van Menno, haar handen om zijn hoofd geslagen, en ik leun tegen hem aan. Het zien van ons drietjes, en onze lachende gezichten, doen me beseffen dat ik weer veilig in mijn eigen huis ben.

De nachtmerrie is voorbij.

Nadat Philip ons had opgehaald bij het hotel, opperde hij dat het misschien minder vermoeiend zou zijn als Nicole en ik het vliegtuig terug naar huis namen. Maar dat voorstel wuifde ik weg. Ik wilde bij hem zijn. En bij hem blijven.

Na zo’n veertien uur rijden, met voldoende tussenstops, arriveerden we tegen middernacht in Amsterdam. Doodmoe. We liepen de stenen trap op. Nicole sliep in mijn armen. Bij de voordeur maakte Philip aanstalten terug te lopen naar de auto, maar ik legde mijn hand op zijn schouder. ‘Nee, blijf nog even,’ fluisterde ik.

Hij keek me aan, zijn ogen onzichtbaar in de nacht, en wachtte stilzwijgend terwijl ik het slot van de deur opende. Daarna liep hij achter ons aan. ‘Ik breng haar even naar bed,’ zei ik.

Toen ik terugkwam, lag hij daar. In slaap gevallen op mijn bank. Ik trok zijn schoenen uit, legde een deken over hem heen, en deed het licht uit. Ik kuste zijn voorhoofd, en ging toen zelf naar bed.

Ik kijk naar Menno op de foto, en ik realiseer me dat ik voor het eerst naar hem kan kijken zonder me meteen reddeloos verloren te voelen. Zonder dat trieste gevoel over me heen te krijgen, dat vervolgens de hele dag aan me blijft hangen. ‘Jij zou hem ook mogen,’ zeg ik tegen het voor altijd bevroren beeld van mijn overleden echtgenoot. En ik voel dat het goed is. Nicole en ik hebben iets afschuwelijks meegemaakt, maar ik weet dat we het gaan redden.

Een nieuwe start.

Ik draai me om en zie dan zijn silhouet in de deuropening staan. Ik kom half overeind uit bed.

‘Nee, blijf liggen,’ fluistert Philip. De vloer kraakt zacht als hij naar me toe loopt. ‘Nicole slaapt nog. Ik moet gaan.’ Hij buigt zich naar me toe en geeft me een zoen op mijn wang.

Ik zit nu helemaal rechtop en leg een hand op zijn borstkas. Vervolgens leg ik mijn hand in zijn nek en trek hem naar me toe.

‘Valerie, ik...’

Maar ik laat hem niet uitpraten. Voor hij zijn zin kan afmaken, raken mijn lippen zijn mond. Heel even voel ik weerstand, maar de kus die volgt, voelt warm en vertrouwd, en brengt een hunkerend gevoel teweeg in mijn onderlichaam. Ik zie een lichte twijfeling, maar dan gooit hij het dekbed van me af. De aanblik van de lust in zijn ogen doet me sneller ademen. Nog voordat hij zijn overhemd heeft uitgetrokken, is mijn hele lichaam al van hem.

==

De warme waterstralen tintelen op mijn huid. Maar het is niets vergeleken bij het heerlijke gevoel dat Philip me zojuist gaf. Ik durf het nog niet hardop uit te spreken, maar ik ben gelukkig. Voor het eerst in meer dan anderhalf jaar heb ik het gevoel dat ik leef. Dat elke vezel in mijn lichaam ademt.

Na de dood, en ook tijdens de ziekte van Menno, deed ik alles op de automatische piloot. Totaal verdoofd. Ik sloot me af voor elk gevoel. En voor de mensen die van me houden: mijn ouders, mijn vriendinnen. Ik heb ze op een afstand gehouden. Ik kende mezelf soms niet eens meer. In plaats daarvan klemde ik me vast aan Nicole. Mijn manier om erdoorheen te komen. Ik leefde alleen nog voor mijn dochter.

Ik heb nu zelf de dood in de ogen gekeken en overleven alleen is niet voldoende meer. Ik weet nu dat ik wil leven.

Echt leven.

Ik zet de douche uit en pak een handdoek van het rek. Voor het eerst zie ik de sporen die de gebeurtenissen van de afgelopen dagen hebben achtergelaten. Blauwe plekken op mijn bovenbenen, armen, dij. Ik wrijf mezelf droog met de handdoek. Mijn lichaam voelt hier en daar nog beurs, maar de pijn zal verdwijnen, net zoals de herinneringen zullen vervagen.

Als ik me heb aangekleed in de badkamer, loop ik de slaapkamer van Nicole in. Maar ze is al op. Ik adem de bekende geur op van mijn huis. Ons thuis. Pas dan loop ik naar de woonkamer. Ik hoor achter me vaag het water lopen en krijg meteen een warm gevoel als ik denk aan Philip, die nu onder de douche staat. Ik sluip naar de badkamerdeur. Ik hoor dat hij de kraan dichtdraait – er stroomt in elk geval geen water meer – en onderdruk de neiging de deur te openen.

Nicole speelt op het vloerkleed in de woonkamer winkeltje met haar pop en knuffels.

‘Hoi mam,’ zegt ze als ik de kamer binnenkom, en gaat daarna meteen weer op in haar spel.

‘Heb je lekker geslapen?’ vraag ik, terwijl ik naast haar neerkniel.

Nicole knikt. ‘Wil je iets bij me kopen?’ vraagt ze meteen daarna.

Hoewel ik zin heb in koffie, ga ik toch in kleermakerszit naast haar zitten. ‘Eens kijken,’ zeg ik. Ik graai met mijn hand in de bak met plastic groenten en fruit, en pak een appel. ‘Ik wil graag deze kopen.’

Ik geef de rode appel aan Nicole. Met een serieus gezichtje legt ze het nepfruit op de lopende band van haar speelgoedkassa. ‘Even bliepen,’ zegt ze, en ze drukt op een knopje waarna er een luid gepiep klinkt. ‘Dat is dan vijf euro, mevrouw.’

‘Vijf euro!’ roep ik gespeeld verontwaardigd. ‘Dat moet dan wel een heel lekkere appel zijn.’ Ik geef haar zogenaamd een briefje.

Nicole opent de kassa en pakt er een stapeltje briefjes uit. ‘Alstublieft, en dit krijgt u,’ zegt ze terwijl ze me een aantal biljetten toestopt.

Ik kijk naar het papieren geld in mijn hand en voel hoe mijn lichaam versteent. ‘Hoe... hoe kom je hier aan,’ stamel ik. In mijn hand houd ik vier vijfhonderdeurobiljetten vast.

Echt geld.

‘Uit mijn kassaatje natuurlijk,’ antwoordt Nicole.

Ik kruip dichter naar haar toe, en kijk vol ongeloof in het openstaande laatje. Die zit vol met eurobiljetten.

‘Heb jij dat geld hierin gestopt?’ vraag ik haar.

Nicole knikt.

‘Hoe kom je eraan?’ Ik slik de nare smaak die vanuit mijn maag omhoogkomt weg.

‘Gevonden, daar.’ Ze wijst met haar kleine vingertje naar de rugzak onder de bank.

Ik sta op en loop erheen. Ik voel hoe de spanning door mijn lijf jaagt, als ik de rugzak onder de bank vandaan trek en hem helemaal openrits.

De tas zit vol met geld.

==

40

Verbijsterd sta ik op, met de rugzak van Philip in mijn handen. Ik zeg tegen Nicole dat ze hier moet blijven en storm de woonkamer uit, mijn slaapkamer in. De zak met geld lijkt te gloeien in mijn handen.

Philip is naakt, op zijn onderbroek na. Hij is bezig zijn kledingstukken, die rond het bed liggen, op te rapen. Als hij opkijkt, ziet hij eerst mijn gezicht. Hij glimlacht. Dan ziet hij de rugzak, en het geld. Zijn mond valt open.

‘Wat betekent dit?’ vraag ik.

‘Valerie...’

Hij komt op me af, met zijn handpalmen omhoog in onschuld. Als hij dichtbij is, sla ik hem met de tas. De hengels laten twee slordige rode strepen achter op zijn naakte bovenarm.

‘Idioot!’ schreeuw ik. ‘Je hebt het geld gestolen!’

Zijn handpalmen blijven opgericht. Philips gezicht is een en al paniek. Ik sla nog een keer, maar hij doet net op tijd een stap opzij.

‘Je hebt mij in gevaar gebracht. Je hebt het leven van Nicole in gevaar gebracht.’ Ik prevel het alsof ik het zelf niet kan geloven. Niet wil geloven.

Philip is voorzichtig achter me langs gelopen en doet de slaapkamerdeur zorgvuldig dicht. Ik neem de tas stevig in mijn armen en loop op de deur af. ‘We gaan nu naar de politie, dit geld teruggeven,’ zeg ik.

Maar Philip grijpt de tas en trekt er aan. Hard. De hengels schuren pijnlijk over mijn handpalmen en ik moet loslaten.

‘Nee,’ zegt Philip en schudt resoluut zijn hoofd. ‘Ik ga het niet nog een keer kwijtraken.’

Er belandt een onzichtbare vuist midden in mijn gezicht. Ik word er bijna door achterovergeslagen. ‘Wát zeg je?’ kan ik alleen uitbrengen.

Philip loopt naar het bed en begint de tas weer dicht te maken. Heel zorgvuldig. ‘Eerst Julia en nu jij weer.’ Hij zegt het met zijn rug naar me toe, hoofdschuddend. ‘Dat gaat niet gebeuren.’

‘Julia? Kende jij haar?’

Zijn achterhoofd is even volkomen stil, en knikt dan. ‘Julia was mijn ex. We waren bijna twee jaar samen. Ik was de liefde van haar leven, zei ze altijd. Maar dat was niet waar.’

De rugzak is weer dicht. Het geld is onzichtbaar. Philip gaat op het bed zitten en begint een sok aan te trekken. Hij kijkt mij niet aan. Met een sok aan pauzeert hij, en klopt op de tas. ‘Dit was blijkbaar haar grote liefde. Na die bankoverval en de gijzeling verdween ze. Nog een briefje dat ze een nieuw leven begon. Daarna was ze spoorloos. Weg.’

Hij kijkt op van de tas, en ik zie zijn gezicht. Herkennen doe ik hem niet.

‘We hadden samen een auto gekocht, waren aan het sparen voor een eigen huis. We hadden het zelfs al voorzichtig gehad over kinderen.’ Philip trekt de tweede sok aan. Hij doet dat hardhandig, maar de wol gaat niet kapot. Ik sta daar maar, en kijk naar die onbekende man op mijn bed. Philip kijkt peinzend om zich heen, naar zijn andere kleren, met zijn handen op zijn knieën. Dan spreekt hij verder. Monotoon. Teleurgesteld. ‘En toen hoorde ik via via dat haar vader opgegeven was, en nog maar een paar maanden te leven had. Toen wist ik dat ze terug zou komen. Ze had niet veel meer met die ouwe, maar ze zou terugkomen. Dan hoefde ik haar alleen maar simpelweg te volgen, om erachter te komen waar al het geld was. Ik huurde een appartement met een mooi uitzicht op haar ouderlijke woning en wachtte.’

Ik doe een stap naar hem toe. Onwillekeurig. ‘Dus... je hebt gezien hoe ze door Jurgen...’

Philip schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik zag iemand naar binnen gaan. Weet ik veel, ik dacht dat het iemand was die te maken had met de afhandeling van de nalatenschap of zo. Of weer een ander vriendje.’ Hij kijkt op met een onsmakelijk gezicht. ‘Net als die gladde Italiaan.’

Philip pakt zijn onderhemd en kijkt er twijfelend naar. Alsof hij even vergeten is waar het ook alweer voor dient.

‘Ik schrok wel toen ik Julia de tuin in zag strompelen. Ik bedoel: ik haatte haar maar toch hield ik nog van haar. Ik zag haar met je dochter praten. Vanaf dat moment heb ik hem en jullie in de gaten gehouden.’

Ik ben sprakeloos. Volkomen leeg. Philip kijkt naar de rugzak met geld. Er komt weer wat leven in zijn gezicht. Eenzelfde soort uitdrukking zelfs, die ik nog geen uur geleden ook bij hem zag. Ik zie het geld bijna door de stof heen.

‘Hoe heb je dat geld kunnen stelen? Ik was er toch steeds bij?’ vraag ik.

‘In het park. Toen we allebei naar een betere plek zochten om over het hek te klimmen. Ik wist dat ik heel snel moest zijn, maar je bleef langer weg dan ik dacht.’

‘Ik moest plassen.’

Philip grinnikt vreugdeloos. ‘Op die manier,’ zegt hij, en trekt in een vloeiende beweging zijn hemd aan.

‘Je had er toch ook al in Italië met het geld vandoor kunnen gaan?’

Hij knikt bedachtzaam. ‘Heb ik ook overwogen. Maar dat zou zelfs jij verdacht hebben gevonden, als ik opeens weg zou zijn. Jou kennende was je ’s nachts nog langsgekomen in mijn hotelkamer ook. Je zou meteen de politie daar hebben ingeschakeld om me te vinden. Nee, in Nederland was beter. Dan zou ik met een kus afscheid van je nemen, en zeggen je te bellen. Op die manier zou ik een paar dagen hebben. Dat zou genoeg zijn.’

‘Maar dan heb je dus nooit om mij gegeven,’ fluister ik.

Philip zucht en laat zijn overhemd die hij net van de vloer oppakte weer zakken. Hij kijkt me aan. Een paar seconden lang ontmoeten onze blikken elkaar, onderzoeken elkaar, tasten en proeven. Maar Philip, mijn Philip is weg. Hij steekt zijn hand in de mouw en staat op.

‘Je bent best lekker, Valerie, maar dit...’ Hij tikt een keer voorzichtig op de tas met geld. ‘Dit is de hoofdprijs.’

Woede ontvlamt in mij en ik duik op de rugzak, met een onderdrukte, wanhopige kreun. ‘Het mag niet, het is niet van jou,’ huil ik.

‘Ik heb recht op het geld! We waren verdomme zo goed als getrouwd!’ Philip fluistert het in mijn oor met een rauwe, schorre stem, terwijl hij de rugzak onder mij vandaan probeert te trekken.

‘En wij dan? Wat doe je nu met ons?’ Ik haat mezelf als ik zo wanhopig klink. Zelfs met mijn knieën probeer ik de tas vast te houden.

‘Ik sluit jullie hier op. Een paar uurtjes, meer heb ik niet nodig, dan ben ik verdwenen, voor altijd. Ik doe jullie niets, dat was ik nooit van plan, echt niet!’

Zijn stem is zo dichtbij, en als ik mijn hoofd omdraai zijn die ogen er weer. Ik zie ze door mijn tranen heen. Ik knipper en registreer ze beter. Dezelfde ogen als toen hij me de afgelopen dagen kuste. Mij geruststelde. Zijn handen die mij net nog streelden duwen me nu, ruw en hard. Ze proberen me van de tas af te krijgen. Het lukt, ik rol op het bed, maar met één hand kan ik nog een hengsel vasthouden.

Philip rukt zo hard. Het voelt alsof mijn arm uit de kom wordt getrokken. Ik houd vast. Hij trekt me met een tweede meedogenloze ruk van het bed op de vloer. Ik registreer de bons, maar voel de pijn niet eens meer. Philip sleept me met een rood, opgeblazen hoofd van de inspanning over de vloer. Ik laat niet los. Hij slingert me heen en weer, steeds wijder. Ik ga van links naar rechts, alsof ik in een kermisattractie zit.

Tot mijn hoofd de muur raakt. De klap is zo hard dat ik alleen nog maar een snerpend piepende toon hoor. Er verschijnen kleuren, in de vormen van balken en stippen, die steeds donkerder worden.

Tot er alleen nog zwart is.

41

Met gesloten ogen voel ik, en ervaar de pijn aan mijn polsen. Ik wil mijn handen bewegen, maar het lukt niet. Bovendien heb ik het idee dat ik stik. Naast me hoor ik iemand zwaar en onregelmatig ademen. Ik open langzaam mijn ogen en kijk op naar Philip. Hij zit over me heen gebogen, maar kijkt me niet aan. Zijn aandacht ligt ergens anders, bij mijn linkerhand. Ik voel opnieuw een snijdende pijn aan mijn pols. Een pijlsnel opduikende helderheid van al mijn zintuigen doet me beseffen waar ik ben, en met wie. Ik heb geen idee hoe lang ik buiten bewustzijn ben geweest. Een minuut, een kwartier? In elk geval lang genoeg voor Philip om me vast te binden aan de spijlen van het bed.

Ik trek aan datgene waarmee hij me heeft vastgesnoerd. Het voelt niet als touw, meer als een katoenen stof. Het lijkt een blouse of een sjaal. De beweging is voldoende om Philip te laten opschrikken. Hij laat mijn pols los en deinst naar achteren. Zijn ogen zijn vrijwel meteen weer gericht op de sjaal. Hij kijkt me aan. Zijn ogen staan onrustig in zijn bezwete gezicht. Ik wil iets zeggen, schreeuwen, maar mijn tong wil niet meewerken. Het verstikkende gevoel komt weer naar boven, en in paniek staar ik naar Philip, machteloos. Hulpeloos. Ik krijg geen adem, en draai paniekerig mijn hoofd van links naar rechts.

‘Rustig maar,’ zegt hij. ‘Het is maar een sok.’

Maar ik krijg geen lucht. Ademen. Ik moet ademen. Door mijn neus, dat is het. Ik concentreer me op het in en uitademen, en eindelijk voel ik de lucht door mijn neusgaten stromen. De ergste paniek zakt weg.

Ik trappel met mijn benen en voel dan dat mijn voeten aan elkaar vast zitten. Ze zijn strak aan elkaar gebonden met de mouw van een blauw overhemd. Van Menno, zie ik. Philip buigt naar me toe. Zijn gezicht is dicht bij het mijne. ‘Het spijt me, Valerie. Maar nu je weet hoe het zit, kan ik je niet zomaar laten gaan,’ fluistert hij. Ik wil weg uit zijn gedachtewereld en kijk om me heen. We zijn alleen in de slaapkamer.

Nicole, flitst het door mijn hoofd. Waar is Nicole? Wat als ze nu binnenkomt? Ik trek aan mijn armen, beweeg mijn benen, en kijk Philip weer aan. Hij begrijpt me niet.

‘Maar ik besef ook wel dat alle wegen meteen naar mij zouden leiden als ik jou en Nicole iets aan zou doen. En hoe raar het ook klinkt, ik ben geen moordenaar.’ Zijn mond staat strak als die zin uit zijn mond komt. Alsof hij zichzelf streng toespreekt.

Philip komt langzaam overeind, terwijl hij nog een keer snel naar mijn vastgebonden armen en benen kijkt. Eerst met het ene, dan met het andere been schuift hij van het bed af. Als hij opstaat en hoog boven me uittorent, zegt hij: ‘Ik wil alleen voldoende tijd om weg te komen. Met het geld, zodat ik ook een nieuw leven kan beginnen.’

Ik hoor hem aan, maar het interesseert me niet meer. Ik wil weten waar Nicole is. Ik wil het hem toeschreeuwen. Maar mijn woorden bereiken niets of niemand. Wat ik zeg is onverstaanbaar.

Philip pakt de rugzak van de vloer en loopt bij me vandaan, zonder nog om te kijken. Zodra hij de deur opent, hoor ik gebons. Het lijkt te komen uit de gang. Philip keert zich opnieuw naar mij om. Hij grijpt in zijn broekzak en werpt iets zilverachtigs op het bed. ‘O ja, hier is de sleutel van de slaapkamer van je dochtertje. Ze mankeert niets.’ Hij draait zich om, en stapt dan over de drempel.

Weer dat gebons. ‘Mam!’ Nicole roept me. ‘Mam!’ Dan is Philip verdwenen uit de kamer.

Ik kijk op naar mijn polsen. Eromheen zit dat katoenen sjaaltje. Ik moet zo snel mogelijk naar Nicole. Ik ga wat rechter zitten en overdenk razendsnel wat te doen. Ik kan proberen de knoop met mijn tanden los te krijgen, als ik mijn lichaam voldoende draai. Maar zodra ik mijn hoofd naar achteren beweeg, realiseer ik me weer dat ik een bol sokken in mijn mond heb. Met een stuk plakband of iets dergelijks eroverheen getapet. Het spul trekt aan de huid van allebei mijn wangen. Dus trek ik nog maar een keer met mijn armen. Tot mijn verbazing komt er speling in de knoop. Philip had duidelijk haast, want de knoop is te los aangelegd. Ik sjor nog een keer. Als ik dit blijf doen, moet het me lukken mijn hand uit de omgebonden sjaal te wringen.

Ondertussen is het bonzen gestopt. En een schelle toon klinkt door het huis. Mijn eigen deurbel. Het vertrouwde geluid zorgt ervoor dat ik mijn bewegingen meteen staak. Ik luister. Nog een keer de bel, en de opengaande voordeur. Ik leun naar de op een kier staande slaapkamerdeur en ik hoor nog iets. Een mannenstem.

Nee, niet een, meerdere.

Ik wring nogmaals aan de sjaal, en plots glijdt mijn hand eruit. Met mijn vrije hand trek ik de tape weg en haal ik de bol sokken uit mijn mond. Het voelt heerlijk weer vrij te kunnen ademen. De eerste ademteugen lijken een goede wijn. Ik probeer te schreeuwen, maar ik weet dat ik slechts een schor geluid voortbreng. Mijn keel voelt droog en doet zeer.

Met een soepele beweging maak ik mijn andere hand los en begin meteen daarna aan de knoop om mijn voeten. Maar die heeft Philip wel goed gestrikt. Ik krijg de strik niet los, hoe hard ik dat ook probeer met mijn nagels. Ik geef het op en laat me van het bed glijden, zodat ik mezelf over de zijkant ervan op de grond kan manoeuvreren. Mijn benen vallen onhandig op het tapijt, en mijn linkerenkel doet pijn. Op mijn bovenarmen en ellebogen tijger ik naar de deur, met mijn onderbenen als nutteloze, lamme onderdelen achter me aanslepend. Mijn hand pakt de onderkant van de deur beet, en ik trek. Nog twee pijnlijke manoeuvres over de drempel en ik ben in de hal. Ik kijk op. Philip staat met de rug naar me toe, met zijn hand losjes op de deurpost. Hij praat met twee mannen.

Roel en Peter.

‘Roel!’ breng ik uit, net hard genoeg om de rechercheur om de deur te laten kijken. Zijn relaxte gezichtuitdrukking verandert meteen in eentje van ongeloof als hij me op de grond ziet liggen.

Philip draait zich om, en werpt zich dan met tas en al naar voren, tegen Roel en Peter aan. Ze worden tegen de deurpost geduwd. Peter slaakt een verbaasde kreet. Philip sprint ervandoor.

‘Philip!’ roep ik uit.

‘Ga achter hem aan!’ schreeuwt Roel tegen zijn collega, waarna hij op mij af komt rennen. Hij knielt bij me neer en weet de knoop die mijn enkels gevangen houdt wel los te krijgen, belachelijk snel. Hijgend kijkt hij mij aan. Ik spring op.

‘Het is Philip,’ zeg ik. En meteen daarna: ‘Nicole!’ Ik ren naar de slaapkamer. ‘Mama komt eraan!’ roep ik bij de deur.

‘Mam?’ klinkt het.

Roel volgt me.

‘De sleutel,’ zeg ik. Ik draai me om en knal tegen Roel op. Bijna vallend hol ik hem voorbij naar mijn slaapkamer, en kom terug met de sleutel. Als ik de deur open, staat daar Nicole, heel stil, met grote ogen. ‘Ik wist niet waar je was, mama. Philip zei dat we verstoppertje gingen spelen, maar je kwam maar niet.’

Ik pak haar op en knuffel haar. ‘Ik heb je gevonden, liefje,’ zeg ik en ik veeg de tranen uit haar gezichtje. Die van mij laat ik gewoon lopen.

==

We zijn in de woonkamer, Roel, Nicole en ik. Vanuit het raam zie ik hoe Philip door Peter in de auto wordt geduwd. Hij is geboeid. Zijn broek is verkreukeld door de worsteling net, en zijn haren zitten door elkaar. Net als na onze vrijpartij.

Ik draai me om naar Roel, en ga naast hem op de bank zitten.

‘We hadden al zo’n vaag vermoeden dat Philip ermee te maken had,’ zegt hij. ‘Na jullie verhoor in Milaan zijn we hem nog eens extra gaan checken en kwamen erachter dat hij een relatie heeft gehad met Julia. Op zich niks misdadigs, maar het was natuurlijk wel raar dat hij dit bij zijn getuigenis over die man in de auto heeft verzwegen. We zijn bij hem langs geweest, maar troffen een lege woning. Dus wilden we jou vragen of jij meer van hem wist.’

Ik knik, door mijn opwellende tranen heen. ‘Hij klonk zo verbitterd,’ zeg ik. ‘Hij moet echt van haar gehouden hebben.’

‘En van het geld,’ vult Roel aan.

‘Vooral van het geld,’ beaam ik.

Roel legt beide handen op zijn bovenbenen en duwt zich overeind. Hij blijft voor me staan en kijkt op me neer. Niet als politieman, maar als vriend. ‘Red je het verder wel?’ vraagt hij.

Ik glimlach vaag naar hem. ‘Ik heb Nicole. Meer heb ik niet nodig.’

42

Ik kijk op van onze vliegtickets naar het infoscherm waarop de uitgaande vluchten worden aangekondigd. Die van ons vind ik vrijwel meteen: hij vertrekt om 14:10 uur met als bestemming Disneyworld in Orlando, Florida. Het is een van de bestemmingen waar Menno en ik vaak over droomden. Nicole staat naast me, hoofd in haar nek. Ze imiteert mijn blik, ook al zegt de vluchtinformatie haar niets. Als ze naar me omkijkt lacht ze; ze heeft Menno’s lach. Zo is hij toch nog bij ons, en wordt onze droom eindelijk werkelijkheid.

==

Een paar dagen geleden heb ik mijn baan opgezegd, na eerst nog deze reis te hebben geboekt. Ik heb korting kunnen krijgen. Misschien hypocriet van me, maar ik ben, na hetgeen Nicole en mij is overkomen, egoïstischer geworden. Ik trek me minder aan van wat mensen van me vinden, hoe ze over me denken. De ervaring met Jurgen en Philip heeft me voor mezelf en Nicole doen kiezen.

Op een vreemde, meer vastberaden manier, ben ik gelukkiger nu.

Behalve het besluit ontslag te nemen, en op zoek te gaan naar iets dat daadwerkelijk bij me past, heb ik nog een drastische beslissing genomen. Ik heb mijn dromen op papier gezet: wat wil ik nog perse doen in dit leven? Vooralsnog heb ik er een paar uitgezocht die ook Nicoles dromen zouden kunnen zijn, of in elk geval kunnen worden, en die nog passen binnen ons krappe budget. Dus zijn we nu op weg naar de incheckbalie. Naast me pakt Nicole mijn hand. Te voelen hoe mijn vingers haar warme tere handje omklemmen, doet me beseffen hoeveel geluk ik heb dat ze er nog is.

Dat ik er nog ben.

==

Na het afleveren van onze gezamenlijke koffer nemen we plaats in een vrijwel verlaten koffiebar. Ik bestel cappuccino en chocomel. Nicole zet Marina op haar schoot terwijl we wachten op ons drinken. Ik bekijk de mensen die langslopen: rugzaktoeristen, gezinnen in korte broeken en zakenmannen met zwarte trolleys. Zo’n man in maatpak activeert beelden van Philip in mijn hoofd zijn glimlach, zijn haar, zijn wreedheid achter het masker.

Ik haal overbodig een hand door mijn haar en zie dat Nicole druk in gesprek is met Marina. Ik ben blij dat het goed met haar gaat. Sinds kort praat ze met een psychologe. Ik heb me altijd verre gehouden van dit soort instanties, maar mijn eigen moeder heeft me ervan overtuigd dat het goed voor Nicole zou zijn als ze zo nu en dan met iemand over haar gevoelens praat. En ik merk dat het Nicole goed doet. De nachtmerries worden minder en vaak wil ze uit zichzelf praten over Julia. Af en toe vraagt ze weleens naar Philip. Dan verzin ik een smoes. Ik ben zo dankbaar dat ze de waarheid over hem niet kent. Dat hij momenteel vastzit in afwachting van zijn proces.

Nicole neemt een slok van haar chocomel en veegt met haar handpalm de chocoladesnor weg. Ik vind het heerlijk om naar haar te kijken, terwijl ze dat doet. Ik geniet intens van de kleinste dingen. Ik kijk toe hoe Nicole haar pop ontdoet van haar roze zomerjasje. Het veelkleurige vest daaronder heeft meerdere zakjes, en mijn dochter haalt er een pleister, twee kleurige kneedgummen en wat stukjes papier uit tevoorschijn. Achteloos gooit ze die op tafel.

Ik ruim ze routinematig voor haar op. Maar als ik de stukjes papier in mijn zak wil steken, voelen ze vreemd aan. Ik bekijk ze eens goed, en vouw ze open. De verfrommelde propjes blijken bankbiljetten van vijfhonderd euro. Nicole ziet mijn verbijsterde blik niet en gaat door met het leeghalen van de zakken. Nog meer propjes. Ik graai ze weg en vouw ze open. Na minder dan een minuut heb ik ruim zesduizend euro in handen. Tegenover mij trekt Nicole Marina wat onhandig, maar liefdevol haar jasje weer aan.

Ik leg mijn hand op de stapel bankbiljetten. Als ik opkijk lacht Nicole. Ik glimlach terug. De bankbiljetten verdwijnen in mijn zak. We gaan zo naar ons vliegtuig, en ik zal mijn mobiele telefoon uitzetten. Geen belletje naar Roel. Dit geld houd ik.

We hebben het verdiend.

Dankwoord

Wij bedanken de volgende mensen: Oscar van Gelderen, Rienk Tychon en Annette Lavrijsen voor het vertrouwen en de opbouwende kritiek; Jacqueline Lammers en Andrea Rietbergen voor hun deskundig advies. Verder Loek, Eva en Britta Caris voor hun steun en geduld. En natuurlijk al onze lezers voor wie we met zoveel plezier aan dit boek hebben gewerkt.